In de middeleeuwen was het vrij gemakkelijk om af te leiden aan de kleding die iemand droog zijn maatschappelijke positie af te leiden. De meeste boeren droegen bijvoorbeeld
eenvoudige kleding, rijke stadslui daarentegen probeerde zich met meer vertoon te kleden. De kleren van de edelen, de rijkere, werden meestal gemaakt van de mooiste stoffen en
werden soms ook versierd met edelstenen.
De armen maakte hun kleren meestal zelf,
ze sponnen of weefden de stof zelf. De mannen droegen een tuniek tot boven hun knieën. Daaronder zat een maillot of beenkappen. Over het hoofd en de schouders werd een soort
capuchon gedragen, tegen de wind en regen. Vrouwen droegen een langere tuniek dan mannen, kinderen zagen er meestal ongeveer hetzelfde uit als de ouders qua
kleding.
De kleding van de arme kende eigenlijk geen mode, die van de adel wel. Overal in Europa pronkte de addelijke mensen met hun mooie kostuums en pakken,
meestal gemaakt van het duurste materiaal, zoals zijde en fluweel. De mannen en vrouwen van de adel droegen mantels of capes in de middeleeuwen. In de bovenkleding zaten soort
speeltes en gaatjes zodat de kleding daaronder ook goed te zien was. De jurken of rokken van de vrouwen reikten altijd tot over de enkels, getrouwde vrouwen bedekten hun
haar.
De kleren van de mensen in de middeleeuwen zeiden niet alleen iets over hun macht en hun geldvoorziening. Het vertelde meestal ook iets over hun
werk, een monnik droeg een habijt, waaraan je kon zien dat hij een monnik was en in het klooster woonde, een smit droeg een leren hemd waardoor er geen hete ijzerresten op zijn
kleding konden springen, boeren droegen gewone, maar vrij handige landbouwkleding, dit werd niet snel vies en het scheurde ook niet snel.
|